holistisch boven modulair

Het geheel van de schaatsbeweging is meer dan de optelsom van de verschillende fases waaruit de totaalbeweging bestaat. De schaatsbeweging bestaat wel uit Afzet, Bijhaal, Plaatsen en Glijden-Snijden-Sturen, maar is hierbij nog niet compleet. Er zijn bijvoorbeeld nog veel meer fysieke en bewegings-technische aspecten die dit beïnvloeden. Lees meer over hoe je deze facetten van de schaatsbeweging kunt analyseren in Een goede schaatsbeweging kun je thematisch benaderen. Hierom is het minder effectief om te oefenen in deelbewegningen wanneer je iemand de totaalbeweging wil aanleren. Je kunt natuurlijk wel het accent op verschillende onderdelen leggen binnen die totaalbeweging.
Meer holistisch betekent het oefenen van gehele beweging in een passende situatie. Je kunt een beweging wel vereenvoudigen, maar je gaat de beweging niet opdelen in deeltjes. Als de cursisten op die manier iets leren, hebben ze gelijk het gevoel dat ze ook echt schaatsen en: waarom alles in delen knippen als het gelijk als een geheel toegepast kan worden?
Overigens heeft het nog een voordeel om de schaatsbeweging holistisch te bekijken. Dit geeft ons namelijk het inzicht dat alle genoemde thema’s (de verschillende aspecten van de schaatsbeweging), niet alleen noodzakelijk zijn en altijd invloed uitoefenen, ze zijn ook in wisselwerking met elkaar. Ze ondersteunen elkaar en versterken elkaar en dat geldt voor alle niveau’s. Elk niveau heeft te maken met een ontspannen houding, met een effectieve afzet, met een beheersbare balans, met een goede timing in bijvoorbeeld plaatsing. Daarom zie je weleens dat een bepaald aspect van de schaatsbeweging opeens minder lekker gaat bij een cursist als je aan een ander onderdeel aan het sleutelen bent.
Holistisch is ook dat je de mens niet alleen ziet als een mechanisch of bio-mechanisch, maar als een neuro-bio-mechanisch individu en dat betekent dan ook dat je rekening moet houden met o.a. de emotionele staat van de persoon, de invloed van de weersomstandigheden, het tijdstip van de dag, drukte op de baan, de hele dag bewogen of juist stilgezeten, etc.

De inzichten die je krijgt vanuit een meer holistisch oogpunt ondersteunen het belang van de cursist om een eigen leerroute te kunnen bepalen. Wanneer cursisten invloed hebben op de les zijn ze meer betrokken en leren daardoor meer en ook sneller. Natuurlijk blijf jij de instructeur; je bedenkt de les en maakt een voorbereiding, maar hierbinnen is ruimte voor cursisten om invloed te hebben. Je kunt bijvoorbeeld altijd aan het begin van de cursus vragen wat je cursisten graag willen leren of kunnen; wat zijn de behoeften van je groep. Hier kun je een heel seizoen lessen omheen bouwen. Maar ook binnen een les kun je ruimte geven om cursisten mede te laten bepalen wat ze doen, bijvoorbeeld door bepaalde vragen te stellen: Hoe voelde het, wat miste je, wat vond je vorige week prettig, waait het te hard voor 3×4 rondjes, wil je nog een opdracht om met dit thema aan de slag te gaan of juist even wat anders, is het ijs in de bocht nog goed genoeg om goed druk op te bouwen en e voelen? Vaak kun je opdrachten aanpassen om aan de behoefte van de cursist te kunnen voldoen. Soms betekent dit dat je zal moeten differentiëren. Als de cursist invloed heeft op het leerproces, is de kans het grootst dat er een veilige en prettige leeromgeving wordt ervaren waarin de cursist enthousiast kan ontdekken en leren. Soms kan een enkele keuze al een goed gevoel geven. Hiermee bied je ondersteuning voor de zelforganisatie van het lichaam. Bovendien biedt dit heel veel ruimte voor jou als instructeur om te leren!

Dit alles sluit mooi aan bij ons idee dat we af moeten van sjabloon-leren, en vooral ruimte moeten geven voor individuele techniek invullen. Dit heeft er alles mee te maken dat iedere schaatser een uniek schaatsbeweging heeft, maar ook een eigen leerproces, eigen wensen en behoeften en (niet te vergeten) een eigen ervaring. Hoe geven we hier vorm aan in een les? Je kan als instructeur nog steeds een plaatje in je hoofd hebben, iets waar je naar streeft om je cursisten te leren. De vraag is daarbij: hoe gaat mijn cursist beter schaatsen, bínnen diens eigen mogelijkheden. De invulling daarvan is dat je je cursisten telkens een “probleem” geeft, in de vorm van een schaatsoefening of rij-opdracht, waar zij vervolgens allemaal mee kunnen gaan stoeien, en kunnen komen tot hun eigen unieke bewegingsoplossing. Ook dit ondersteund het zelforganiserend vermogen van het lichaam.