impliciet boven expliciet leren

Wanneer je je cursisten iets (nieuws) wil weren kun je dit doen door ze expliciete instructies te geven, of je kunt ze een impliciete leerroute laten bewandelen. Binnen de moderne bewegingsleer wordt er vanuit gegaan dat er meer tijd en aandacht gestoken mag worden in onbewuste leertrajecten/processen. Dit hangt samen met de zelf-organiserende en zelf-lerende eigenschappen van ons lichaam.

EXCPLICIET
Expliciet (direct) leren is gebaseerd op hele exacte aanwijzingen en uitleg over hoe een beweging er uit moet gaan zien, hoe die moet worden uitgevoerd, of hoe een beweging die als is aangeleerd moeten worden aangepast voor een beter resultaat. Hierbij spreek je het bewuste deel van een cursist aan en wordt er van buitenaf een beeld gecreëerd wat de cursisten vervolgend wordt opgelegd. Dit beeld wordt vaak ingebracht door een instructeur maar kan ook een televisie beeld zijn. Bij schaatsen kom je vaak expliciete instructies tegen als: dieper zitten, knieën verder naar voren, bekken meer kantelen, been verder naar achteren, etc. Hiermee geven we expliciete bewegingsregels aan onze cursisten, die ze vaak zelf nog goed kunnen reproduceren. Zo gaan ze bewust aan de slag met de regels of stappen  om een beweging te laten slagen. Er ontstaat een interne focus.
Ander voorbeelden van een expliciete instructievorm is  wanneer je stap voor stap uitlegt hoe een beweging in elkaar steekt, of wanneer je een (bewegings)oplossing aandraagt voor een bepaalde situatie. Probeer maar eens volledig bewust te zijn van hoe je precies loopt; wanneer span je welke spier aan en waar gaan alle onderdelen naar toe. Dit is erg ingewikkeld!
Dit kaart ook meteen een van de nadelen aan waar je tegenaan loopt bij expliciete instructies. Verbeteren gaat vaak vanuit de invalshoek dat er iets beter moet (dus slechter is). Een consequentie van deze route is dat je een cursist bewust maakt van wat allemaal NIET goed doet. Om daar goed en positief mee om te gaan is niet altijd makkelijk en zelfs onwenselijk. Verder komen cursisten hierdoor vaak in een denkstand terecht. Het is veel moeilijker om met je hoofd een motorische oplossing te bedenken, en de beweging zal er minder vanzelf en vloeiend uitkomen.
Een kind dat leert lopen expliciet vertellen hoe het tijdens het lopen je armen ‘moet’ houden, je voeten plaatst en de beweging inzet. Dat klinkt best gek vind je niet? Toch is dit iets wat er in de sport vaak gebeurt. Om uit het hoofd en in je lichaam te komen willen we cursisten met meer impliciete aanwijzingen de schaatsbeweging helpen aanleren en optimaliseren. Zodat ze de ruimte krijgt om hun eigen unieke bewegingsoplossing te vinden.

Bedenken hoe je een beweging moet uitvoeren is als op een paard rijden en dat paard precies vertellen hoe het moet lopen.

IMPLICIET
Op een impliciete manier leren betekent juist dat je zonder expliciete kennis over een bewegingsuitvoeren, zonder bewuste sturing richting een specifiek plaatje, maar juist op een indirecte manier, met zo min mogelijk beweegregels, een beweging aanleert. Er is dus weinig sprake van verbale instructie en uitleg, en het gaat veel meer over wat de cursist ervaart. De cursist is dus dominant. Waar er bij expliciete aanwijzingen een interne focus ontstaat, gericht op de uitvoering van de beweging zelf (kniebuiging, heupinzet, zijwaartse afzet etc.), gaat de aandacht bij impliciete opdrachten juist naar het effect van de beweging op of in de omgeving. Je bent bezig met iets buiten het lichaam; externe focus. Je kan als cursist aan de slag met een opgegeven thema, en het lichaam zal vanzelf een creatieve oplossing zoeken voor de uitdaging die je het geeft. De uitkomst is dan altijd het maximale van wat er op dat moment mogelijk is.

Vaak kan je ook merken dat cursisten niet duidelijk kunnen uitleggen wat de beweegregels zijn die bepalen dat ze meer uit hun schaatsslag kunnen halen, terwijl ze toch succes hebben geboekt. Hierdoor staat de exacte uitvoering van de beweging niet vast en ben je dus minder beperkt aan regels om je doel te halen. Je bent bezig met het doel halen en niet een exacte uitvoering te produceren. Wat ook kan gebeuren als je vraag wat er gebeurde, waarom iets beter of lekkerder ging, is dat cursisten invullingen geven die ze eerder hebben gehoord, die wel kloppen, maar bij deze oefening of dit thema niet per se van toepassing zijn. De expliciete instructies zijn heel goed blijven hangen, maar kloppen niet bij deze situatie.
Er zijn verschillende vormen waarin impliciet leren wordt gebruikt:

OBSERVEREND LEREN/LEREN DOOR IMITATIE
Na de ontdekking van spiegelneuronen is het vertrouwen in deze manier van leren enorm versterkt. Vaak wordt gezegd dat dit alleen geldt voor kinderen, maar ook volwassenen kunnen op deze manier heel goed leren. Plaatje –> daadje. Je kunt bijvoorbeeld achter een voorbeeld aan schaatsen en gewoon nadoen. NB zonder bewust te zijn, hoe je het precies nadoet. Je kunt er ook voor kiezen cursisten vaker of langer te laten kijken, naar andere (goeie) schaatsers, of je kan een paar keer meer iets voordoen en daarna zeggen: Nu jullie.

METAFOOR/ANALOGIE-LEREN
Een kernachtig gezegde in deze is: één raak beeld zegt meer dan 1000 woorden! Doormiddel van een metafoor of beeldspraak gaan we een beweging uitvoeren.
Metaforen kunnen zijn: een dier of bekende schaatsers; schaatsen als een zoutzak, natte dweil of een elfje; je kunt verwijzen naar andere handelingen zoals het openbreken van een deur.
Een analogie verwijst naar een vorm: “je onderbeen maakt een kegelvormige beweging”. Je kunt ook vormen of letters op het ijs “schrijven” met je ijzer.

DIFFERENTIEEL LEREN
Het aanleren van vaardigheden in wisselende omstandigheden, veel variatie in oefenstof en vorm. Hierover kun je meer lezen in Van herhalen naar variatie.

RANDOM AANBIEDEN LEERSTOF
Een aantal oefenvaardigheden door elkaar aanbieden. Bijvoorbeeld het video- of afstandbediening-spel met vooruit, achteruit, pauze, stoppen, etc. of  een Elfstedentocht met bruggetjes, takken op ijs, stempelen etc. Het betreft dus het husselen van al eerder beoefende vaardigheden. Deze vorm zit dus niet helemaal aan het begin van het leerproces. Er moet al een basis worden beheerst.

FOUTLOOS LEREN
De stapjes in het leerproces worden zo veilig en klein gemaakt dat er geen faalervaringen optreden. De reden is dat faalervaringen snel kunnen leiden tot het expliciet willen maken van de bewegingen. De kans op falen wordt zo veel mogelijk beperkt.

DWANGSTELLING
Dit betekent dat je een oefensituatie zo inricht dat de gewenste beweging in feite wordt uitgelokt. Bij een oefening om één been op te tillen, leg je iets neer waar dat been over heen moet; en S op het ijs uitlokken door pillonnen in S-vorm, waarlangs geschaatst moet worden. Een bepaald ritme aanhouden is ook een vorm van dwang: dus schaatsen op een liedje. Dat kan zelf worden gezongen, maar kan ook muziek zijn die aan staat op de baan.

EINDPUNTFOCUS LEREN
Hierbij wordt er een eindpositie na een beweging aangegeven van een lichaamsdeel (b.v. de knie) of van het materiaal (plek/houding van de schaats). Er wordt niets gezegd over de beginhouding en de weg naar dat eindpunt. Deze vorm gaat dicht naar Interne focus en Expliciet leren toe. Maar alleen het eindpunt wordt gegeven. De weg ernaartoe staat nog steeds open voor eigen invulling.