Fases van de schaatsbeweging
Plaatsing
Een cursist in een middengroep staat al aardig zelfverzekerd op zijn schaatsen. De schaats wordt ook steeds meer onder het lichaam geplaatst, maar een plaatsing met rechte enkels of op de buitenkant is vaak nog lastig.
- Schaats onder je navel plaatsen.
- Foto maken van je schaats (= onder je plaatsen).
- Als ze al lekker vooruit komen, maar je ziet dat ze hun voeten nog erg ver bij elkaar vandaan plaatsen, kan je vertellen dat hun schaatsen vriendjes van elkaar zijn, en dus elke keer zo dicht mogelijk bij elkaar willen komen. Ook kan je vertellen dat hun schaatsen elkaar elke keer een kusje geven (schaatsen tikken elkaar aan) om zo ervoor te zorgen dat ze hun schaatsen niet heel ver bij elkaar vandaan plaatsen
- Plaats in een V. Zet je schaatsen steeds in een hoek tov de andere schaats neer
- Plaatsen onder je navel. Je moet eigenlijk de schaats recht onder je navel en recht onder je hoofd plaatsen. Houdt je handen stevig tegen je navel en kijk voordat je een schaats neerzet eerst naar je handen. Terwijl je naar je handen kijkt zet je je schaats onder je handen op het ijs. Dat is de plek waar hij hoort, voor veel mensen is dat een andere plek dan ze dachten.
- Spiegel-ijs. Bij nat ijs en bedekte hemel is de ijsvloer een grote spiegel. Onder je plaatsen is precies in je spiegelbeeld plaatsen. Een mogelijk gevaar van deze oefening is dat je cursisten hun afzet naar buiten gaan wegdraaien. Het is dan namelijk veel makkelijker om je nieuwe schaats onder je te plaatsen. Een vervolg zou kunnen zijn je linker schaats ter hoogte van je rechter schouder te plaatsen en rechts ter hoogte van de linker.
- steunen in 2-tallen. Laat steeds een persoon oefenen en de ander als steuntje (géén leuntje) fungeren. Degene die oefent probeert goed recht te glijden op het been dat zich het dichtst bij de steungever bevindt. Lukt dit, dan is het vervolg te proberen om recht te glijden en daarna de schaats iets naar buiten te kantelen (houd er rekening mee dat die schaats dan iets gaat sturen).
- Al rijdend kun je de bijhaal combineren met het plaatsen. Een goede bijhaal maakt dat je ruimte hebt om te hangen en daarmee creëer je ook weer ruimte om je schaats onder je te plaatsen.
Afzet
- Startopdrachten
- Gewichtsverplaatsing, niets optillen: Ga staan met beide schaatsen iets wijder dan heupbreedte en met je knieën goed gebogen. Zorg dat beide schaatsen een beetje grip hebben door je enkels ietsje naar binnen te laten zakken. Laat je schaatsen goed recht naar voren wijzen. Verplaats nu je gewicht van rechts naar links zonder een schaats op te tillen.
- Iets zakken voordat je afzet. Het doorzakken kan net dat beetje ontspanning geven waardoor de afzet explosiever en krachtiger wordt. Waar je voor moet oppassen is dat je cursisten dit niet te overdreven in hun slag gaan toepassen. De ontspanning wil je wel, het ‘echt’ extra inzakken niet.
- Naar binnen hangen. Probeer je slagen zo te maken dat je zoveel mogelijk naar binnen hangt voordat je je andere schaats op het ijs plaatst. Met je hele standbeen, niet alleen met je enkel
- Tussen de rails/ een smal of juist breed pad. Probeer te gaan schaatsen alsof je tussen spoorrails rijdt. Je gebruikt de rails om tegen af te zetten. Op deze oefening zijn talloze variaties te verzinnen: het ‘Limburgse weggetje’, de ‘Bobslee baan’, de ‘gedweilde gang’. Omdat deze variaties uitgaan van de totaal beweging, werken ze vaak beter bij redelijk gevorderde middengroepen dan bij lagere groepen. Bij lagere groepen zijn er vaak nog zoveel verstorende factoren in de beweging, dat een dergelijk gevoel van de schaatsbeweging nog niet in te voelen is.
- Timing: Om lekker in je nieuwe slag te raken, moet je je eerst wat opzij laten vallen en pas op het laatste moment, tijdens je afzet, je schaats onder je op het ijs zetten. Om te zorgen dat het qua timing goed uitkomt moet de schaats die naar het ijs toe moet tijdens de valbeweging nog achter zijn en pas op het laatste moment versneld naar het ijs gaan.
- Steigerung: een vorm waarbij je rustig begint, lange slagen, laag ritme, maar goed opzij afzetten. Elke stap verhoog je het ritme een beetje en je duwt jezelf steeds harder opzij totdat je op je topsnelheid zit. Dit kan in variaties van bijvoorbeeld 100m , 200m, 250m, 300m of 400m.
Bijhaal
-
Onderbeen hangt horizontaal. Buig na afzet de knie van het losgekomen been. Het onderbeen moet nu (bijna) horizontaal hangen. Let er wel op dat de voet ontspannen naar beneden blijft wijzen (of desnoods iets naar voren). Opmerkingen als: ‘Ik wil de schoenplaat van je schaats zien’ hebben als groot risico dat de tenen naar achteren getrokken worden. De enkel moet bij het optillen van de voet altijd zo ontspannen mogelijk blijven. Je moet als instructeur altijd goed oppassen met dit soort didactische opmerkingen en altijd alert reageren wanneer je ziet dat er bewegingen ontstaan die je niet wilt.
In tweetallen kun je eenvoudig zien of de bijhaalvoet hoog genoeg is opgetild. Je moet de onderkant van de schaats kunnen zien. Door achter elkaar aan te schaatsen kun je elkaar coachen op die hoogte. Na 1 of 2 ronden draai je de rollen om en wordt je zelf gecoacht. Dit kunnen de rijders zelfs doen, jij kunt ze begeleiden bij het zien van de juiste hoogte. - Billen aantikken. Probeer direct na je afzet met de hiel van je schaats je billen aan te tikken. Let er wel op dat de knie van het opgetilde been naar beneden blijft wijzen.
- Handen op je knieën. Leg beide handen op je knieën. Dwing nu met je handen af dat je bijhaal-knie naar de goede plaats gaat.
- Trek de laatste 50 m van het rechte eind één been extreem snel en met de hiel naar de billen onder je. ==> Beter blijven insturen door een betere bijhaal. Wissel af van been.
- Hiel aantikken met je tenen. Tik met de tenen van het opgetilde been tegen de binnenkant van de hiel van je glijbeen. Trek hierbij de tenen van de losse voet iets op, zodat de schaats daarna gemakkelijk in een beweging naar het ijs kan worden gebracht.
Glijden/snijden/sturen
- Zo ver mogelijk doorglijden.
- Een baantje maken met strepen op het ijs (trekken met je schaatsen of pylonen plaatsen), een start pylon en een keer pylon. Vanaf de start en keer pylon maak je snelheid en daarna probeer je over zoveel mogelijk strepen te glijden op één of twee schaats(en).
- Op één of twee benen glijden tussen twee liggende pylonen door.
- Slalom opdrachten
- In de bocht: Elke slag op rechts even vasthouden bij het glijden. Druk wordt beter, sturen wordt beter. Daarna ook op links.