Wat zegt onze opleider

De thema’s deze week zijn: Rechte eind; sturen en afzetten en Bocht; houding, plaatsing en afzet.

Uitgangspunten, schaatsmechanica op het rechte eind:

Uitgangspunt 1. AFZET

Afzet dwars op de schaats, anders glijdt de schaats weg. Op elk moment van de afzet moet er dwars op de schaats afgezet worden.

 

Uitgangspunt 2. AFZET

Schaats moet snijden in het ijs voor afzet grip. Glijden en snijden vormen een mooi koppel. Tijdens de druk/afzetfase moet de schaats snijden om horizontale kracht te kunnen geven.

 

Uitgangspunt 3. HOUDING

Een kleinere kniehoek geeft meer afzet potentie. Of dat ook waargemaakt kan worden hangt van allerlei factoren af.

 

Uitgangspunt 4. AFZET en STUREN

Een scherpere hoek tegen het ijs geeft een meer horizontale component van de afzet. Het gaat om de hoek tussen ijs en LZP. Hoe je dat doet(knie naar binnen, rechtdoor of naar buiten maakt in principe niet uit).

 

Uitgangspunt 5. AFZET

Meer gewicht/druk/kracht tegen het ijs geeft meer kracht terug van het ijs. Dit geldt voor zowel het rechte eind als de bocht. 

Stabiliteit en houding zijn belangrijk om voldoende gewicht tegen het ijs te kunnen zetten in de juiste richting. Om power te kunnen leveren moet er wel iets zijn om voldoende lang power tegen te kunnen leveren. Dit moet resulteren in een goede gewichtsverplaatsing(timing en richting)

 

Uitgangspunt 6. STUREN

Meer snelheid vereist meer terugsturen van de schaats. Om voldoende tijd/ ruimte te geven voor kracht tegen het ijs.
Om goed dwars op de richting van schaats af te kunnen zetten(uitgangspunt 2). Moet de schaats tijdens de glijfase niet van je weg sturen maar met je mee blijven glijden. Ook tijdens de afzet.

 

Uitgangspunt 7 

Zoek naar een optimale frequentie 

 

Fysieke uitgangspunten deze week

-1- Flexibiliteit (lenigheid) 

-2- Stabiliteit 

-3- Behendigheid 

-4- Uithoudingsvermogen 

-5- Power (kracht x snelheid)

Flexibiliteit: De bewegingsmogelijkheid van één of meerdere gewrichten

Stabiliteit: De mate waarin je de positie van je lichaam of lichaamsdelen kunt handhaven.

Om power te kunnen leveren moet er wel iets zijn om de power tegen te kunnen leveren. Het beste is dat een stabiel(stevig) lichaam. De power verplaatst dan het hele lichaam en wordt niet gebruikt om het lichaam van vorm te doen veranderen.

Behendigheid: Het vermogen om de positie van het alle lichaamsdelen efficiënt te veranderen/aan te passen aan de situatie. Deze behendigheid is nodig in elk onderdeel van de schaatsslag.

Uithoudingsvermogen
Het kunnen volhouden een activiteit. Kun jij een opdracht lang volhouden. Hoe moe word jij ervan. Dit maakt of je iets langer kunt oefenen en iets langer en/of meer oefenen maakt dat je het sneller leert.

Power(kracht x snelheid)
Het vermogen iets te verplaatsen. Een combinatie van kracht en snelheid.Een lichter object kun je met meer snelheid verplaatsen. Om je lichaam te kunnen verplaatsen heb je kracht nodig. Als je meer kracht hebt dan een andere schaatser die net zo zwaar is als jij, kun je je lichaam meer vaart meegeven(power = kracht x snelheid).