Wat zegt onze opleider
De thema’s deze week zijn: Rechte eind; sturen en afzetten en Bocht; houding, plaatsing en afzet.
Uitgangspunten, schaatsmechanica op het rechte eind:
Uitgangspunt 1. AFZET
Afzet dwars op de schaats, anders glijdt de schaats weg. Op elk moment van de afzet moet er dwars op de schaats afgezet worden.
- Bij meer snelheid moet er meer ingestuurd worden om dit mogelijk te maken.
Uitgangspunt 2. AFZET
Schaats moet snijden in het ijs voor afzet grip. Glijden en snijden vormen een mooi koppel. Tijdens de druk/afzetfase moet de schaats snijden om horizontale kracht te kunnen geven.
- Schaatsen moeten wel scherp en gerond zijn om goed dwars op je schaats af te kunnen zetten.
Uitgangspunt 3. HOUDING
Een kleinere kniehoek geeft meer afzet potentie. Of dat ook waargemaakt kan worden hangt van allerlei factoren af.
- Kun je je bovenlijf dicht bij je bovenbeen houden. Om de beurt links en rechts.
- Kun je dan ook alles in de goede verhouding krijgen? Schaats hoeken(enkel-knie-heup) staan met elkaar in verbinding.
- Kun je met een “goede” houding wel lekker schaatsen? waarschijnlijk in de oefening minder dan tijdens het “gewone” schaatsen.
- Kun je in een compactere houding wel stabiel gewicht tegen het ijs brengen.
- In de bocht is het zaak compact te blijven tijdens het overstappen.
Uitgangspunt 4. AFZET en STUREN
Een scherpere hoek tegen het ijs geeft een meer horizontale component van de afzet. Het gaat om de hoek tussen ijs en LZP. Hoe je dat doet(knie naar binnen, rechtdoor of naar buiten maakt in principe niet uit).
Uitgangspunt 5. AFZET
Meer gewicht/druk/kracht tegen het ijs geeft meer kracht terug van het ijs. Dit geldt voor zowel het rechte eind als de bocht.
Stabiliteit en houding zijn belangrijk om voldoende gewicht tegen het ijs te kunnen zetten in de juiste richting. Om power te kunnen leveren moet er wel iets zijn om voldoende lang power tegen te kunnen leveren. Dit moet resulteren in een goede gewichtsverplaatsing(timing en richting).
Uitgangspunt 6. STUREN
Meer snelheid vereist meer terugsturen van de schaats. Om voldoende tijd/ ruimte te geven voor kracht tegen het ijs.
Om goed dwars op de richting van schaats af te kunnen zetten(uitgangspunt 2). Moet de schaats tijdens de glijfase niet van je weg sturen maar met je mee blijven glijden. Ook tijdens de afzet.
Uitgangspunt 7
Zoek naar een optimale frequentie
- Totaal vermogen is: vermogen per slag x frequentie.
- Zoek naar een optimale frequentie
- Een optimale frequentie geeft een optimum tussen maximale druk/
- vermogen per afzet en zoveel mogelijk afzetmomenten per tijdseenheid.
Fysieke uitgangspunten deze week
-1- Flexibiliteit (lenigheid)
-2- Stabiliteit
-3- Behendigheid
-4- Uithoudingsvermogen
-5- Power (kracht x snelheid)
Flexibiliteit: De bewegingsmogelijkheid van één of meerdere gewrichten
- Kun jij met de hoeken schaatsen die passen bij je fitheid?
- Met weinig flexibiliteit in je enkel kun je niet met je knieën boven je tenen komen tijdens het schaatsen
- Kun jij met je bovenlichaam bij je bovenbenen in de buurt komen en dan ook nog een kleine enkel en kniehoek aanhouden?
Stabiliteit: De mate waarin je de positie van je lichaam of lichaamsdelen kunt handhaven.
- Kun jij je lichaamsgewicht rustig van je ene been naar je andere been verplaatsen. Als je weinig stabiliteit hebt in je heupgewricht is het moeilijk om je heupen vlak te houden tijdens het schaatsen.
Om power te kunnen leveren moet er wel iets zijn om de power tegen te kunnen leveren. Het beste is dat een stabiel(stevig) lichaam. De power verplaatst dan het hele lichaam en wordt niet gebruikt om het lichaam van vorm te doen veranderen.
- Bij schaatsen kun je denken aan het stabiel houden van je heupen of het goed boven je schaatsen houden van je bovenlichaam.
- Ook het vasthouden van je schaats hoeken komt je stabiliteit ten goede. Je power kan dan weer gebruikt worden om het hele lichaam horizontaal te verplaatsen in plaats van dat het het lichaam op en neer laat gaan.
Behendigheid: Het vermogen om de positie van het alle lichaamsdelen efficiënt te veranderen/aan te passen aan de situatie. Deze behendigheid is nodig in elk onderdeel van de schaatsslag.
- Je hebt je behendigheid nodig om een goede functionele(snel en compact) bijhaal te kunnen maken.
Uithoudingsvermogen
Het kunnen volhouden een activiteit. Kun jij een opdracht lang volhouden. Hoe moe word jij ervan. Dit maakt of je iets langer kunt oefenen en iets langer en/of meer oefenen maakt dat je het sneller leert.
- Doordat we verschillende energie leveringssystemen hebben, kunnen we een minder zware inspanning langer volhouden dan een korte activiteit. Schaatsen op een ijsbaan vergt best een zware inspanning en kun je minder lang achter elkaar volhouden dan bijvoorbeeld fietsen.
- Als je steeds maximaal 5 minuten achter elkaar schaatst en daarna even rust neemt zul je toch ook je uithoudingsvermogen voor ruim een uur op orde moeten hebben omdat je ook aan het einde van de les/training van een uur nog genoeg energie over wilt hebben om goed te kunnen schaatsen. Dit uithoudingsvermogen(voor langere duur) kun je heel goed buiten het ijs trainen(lopen/fietsen bijv.).
Power(kracht x snelheid)
Het vermogen iets te verplaatsen. Een combinatie van kracht en snelheid.Een lichter object kun je met meer snelheid verplaatsen. Om je lichaam te kunnen verplaatsen heb je kracht nodig. Als je meer kracht hebt dan een andere schaatser die net zo zwaar is als jij, kun je je lichaam meer vaart meegeven(power = kracht x snelheid).
- De richting waarop je kracht(power) levert is natuurlijk heel belangrijk. Daarom is insturen en timing belangrijk.
- Om vooruit te komen moet het lichaam horizontaal verplaatsen. Daarom moet je met je bovenlijf op een hoogte blijven.