Het Lagerhuis

Beste instructeurs,
Er zijn ontwikkelingen van materiaal, techniek, visie op motorisch leren en veranderingen in de wensen van cursisten. Het is hoog tijd om te toetsen en te onderbouwen. Op vrijdagavond 24 februari is er een Groot Moduul op de Jaap Edenbaan.

De opzet is simpel. De komende weken worden er stellingen verzameld. Dit kan hieronder door te reageren op deze pagina en in de instructeursruimte. Belangrijk is om de stelling kort en duidelijk te formuleren en je naam erbij te zetten. Voor de 10de worden er een aantal stellingen uitgekozen. Deze stellingen worden vervolgens door degene die hem heeft aangedragen toegelicht. Alle aanwezigen mogen dan aangeven of ze voor of tegen de stelling zijn en ze krijgen de gelegenheid om hun keuze met argumenten te onderbouwen.

Uiteraard is het belangrijk dat aan het einde van de discussie die er ongetwijfeld zal zijn, een expert zijn mening geeft over de stelling en de discussie. Er is eigenlijk maar 1 iemand die dat kan zijn. Jos Kras is in 1987, nog voor Duosport!, gestart met zijn succesvolle schaatsschool Kras Sport in Haarlem en laat deze avond zijn licht schijnen op alles wat ter tafel komt.

Lekker met een drankje erbij, kom maar op met de stellingen!

LAGERHUIS DUOSPORT 24 februari 2012

STELLING 1: Cursisten die jaar in jaar uit geen vooruitgang boeken, kunnen er net zo goed mee stoppen.

Volgens de verdediger van de stelling is het doel van een schaatscursus toch om beter te leren schaatsen. Als een klant* niet vooruit gaat, dan kan de docent beter op een gepaste manier aan de cursist vertellen dat hij of zij waarschijnlijk vele talenten heeft, maar dat schaatsen niet bij die talenten zit. Het belangrijkste argument is dan dat de cursist er waarschijnlijk toch geen plezier meer aan kan beleven. Een voorbeeld dat genoemd werd ging over een jongetje in Haarlem dat voor het 2e jaar op les kwam en niet of nauwelijks verbeterde. Na een vraag van de docent kwam er uit dat hij het echt niet leuk vond, maar dat hij moest van zijn ouders. Dit soort situaties moeten natuurlijk voorkomen worden. Bij deze stelling was de grootste groep van de aanwezigen tegen de stelling. Met als belangrijkste tegenargument dat de cursisten met meer doelen naar de ijsbaan komen dan alleen ‘beter leren schaatsen’. De mooie slotopmerking van Jos Kras was: “Wie zijn wij dat wij gaan bepalen of de cursist moet stoppen met schaatscursussen?”. Dat bepaalt de cursist toch echt zelf. En als de docent er moeite mee heeft, kan hij beter aan andere doelgroepen lesgeven. * Één van de aanwezigen verzocht de term ‘klant’ niet meer te gebruiken. Vandaar dat ik in de rest van de tekst het woord ‘cursist’ zal gebruiken.

STELLING 2: De instructeurs handboeksite moet worden uitgebreid met meer oefeningen.

De inbrengster verdedigde deze stelling vooral vanuit het punt dat het zo fijn is gebruik te kunnen maken van de leuke oefeningen, die een andere docent heeft bedacht. Waarom het wiel 2 keer uitvinden? En vooral voor de beginnende docenten zou het een welkom zijn. Want de 4 of 5 oefeningen per aandachtspunt in het huidige handboek, zijn toch wat mager. Toch wel opvallend was, dat veruit de grootste groep tegen deze stelling was. Niet klakkeloos oefeningen overnemen, maar of door te praten met collega’s tot mooie ideeën komen of zelf creatief met de schaatstechniek en oefeningen aan de slag gaan. Deze keuze pleit zeker voor de creativiteit en zelfstandigheid van de docenten van Duosport! Maar tegenwoordig wordt toch ook b.v. met behulp van Google of andere zoekmachines van alles opgezocht. En op scholen waar volledig gebruik mag worden gemaakt van digitale middelen, blijkt er veel dieper op de materie te worden ingegaan. De zoeker/gebruiker moet niet onderschat worden. Natuurlijk zal er wel eens klakkeloos iets worden overgenomen, maar over het algemeen zal er met de gevonden oefeningen gepast en wellicht ook creatief worden omgegaan. En/Dus ook geldt volgens mij hier: Beter goed gezocht (en gevonden), dan slecht verzonnen. Jos Kras benadrukte hierbij wel: ,, Bedenk wel goed wat de cursist nodig heeft!”.

STELLING 3: Weten wat je lichaam doet, is nooit goed.

Aandacht op wat het lichaam tijdens het schaatsen moet doen ‘ont-automatiseerd’, blokkeert en frustreert. Inspiratie voor deze stelling haal ik uit de praktijk en ook de wetenschap (sorry). Als een ander argument werd naar voren geschoven: Kijk hoe een kind leert!! Natuurlijk gaan we er van uit dat een volwassene anders leert, maar ook een volwassene zou door meer speelse vormen en afleidende vormen grote(- re?) resultaten kunnen boeken. In het tegen-kamp bleken er wel degelijk docenten te zijn die in hun argumenten tegen eigenlijk blijk gaven voor de stelling te zijn (ballon tussen de benen bij overkomen en pianospelen onder het schaatsen). Dit zijn indirecte vormen van leren waarbij de aandacht niet op het (schaatsende) lichaam is. Maar misschien is het ook wel goed’/beter om ‘indirect’ met ‘indirect-leren’ bezig te zijn. Past wel bij de term! Één argument wil ik er nog wel ‘na de maaltijd’ bij plaatsen. Er wordt wel gezegd: “Één pakkend beeld zegt meer dan 1000 woorden”. Om uit te leggen wat het lichaam doet, moet er nog wel eens veel worden gepraat (er wordt n.l. heel veel over schaatsen gepraat!). Het gebruik van een goede beeldspraak en/of voorbeeld kost veel minder tijd. Dus kan er veel meer worden gedaan! Opvallend was nog wel dat 3 van de 4 aanwezige docenten uit Haarlem voor deze stelling waren. Een ‘indirect-leren-enclave’dus! En dat er nog veel Amsterdammers tegen waren, betekent voor mij dat er nog veel werk aan de winkel is!

STELLING 4: Als klapschaatsen en hoge noren even duur zouden zijn, zou iedereen op klapschaatsen moeten rijden.

Over een dergelijk punt hebben we het wel meer gehad met de instructeurs n.l. of kinderen al veel eerder op klapschaatsen of schaatsen met een één of ander klapmechansime zouden moeten leren schaatsen, bij gelijke prijzen van het materiaal. De verdeling over de voor- en tegengroep was ongeveer ‘half half’’. De argumenten werden vooral gevoed door instructeurs die ervaringen hadden met cursisten over bijvoorbeeld instabiliteit van de klapschaats of cursisten die zo weg schaatsten op klapschaatsen. Een echt doorslaggevend argument kwam er niet naar voren. Actueel in deze is een artikel dat in een schaatsblad verscheen met de opvatting dat met klapschaatsen de zijwaartse afzet minder zorgvuldig wordt uitgevoerd. Misschien is de stelling ook een beetje een tegenstelling tussen ‘progressief’ en ‘conservatief’?. Gelukkig werd er ook een wetenschappelijk onderzoek genoemd in het voordeel van de klapschaats bij kinderen, waardoor het ‘voor’-stemmen voor mij een stuk makkelijker werd.

STELLING 5: Je leert minder goed schaatsen op easygliders.

In deze stelling staat het gebruik van easygliders tegenover dat van combinoren. De meesten zaten aan de kant van de combinoren. Ook bij deze stelling kwamen er ook weer voorbeelden zowel voor als tegen de 2 soorten schaatsen. Doorslaggevend blijkt toch vooral het snelle succes en daarmee plezier met de combinoren. Zijn de combinoren daarmee niet een exponent van een fastfood- en zapgeneratie? Een beetje doorzetten zit er niet meer in. En zal het gebruik van easygliders weer meer gaan toenemen als duurzaamheid in de samenleving door de crisis meer terrein gaat winnen? Ook de stoerdere uitstraling van de combinoor zal een rol spelen. Onderliggend kwam toch ook dit meer genuanceerde principe-standpunt naar voren: er is een groep kinderen die de motorische mogelijkheden hebben om schaatsen prima op easygliders te leren. Voor de kinderen waarbij de succesbeleving met die schaatsen te lang uitblijft kan er altijd nog naar combinoren worden over gestapt. De zaterdag erna stonden we met een aantal instructeurs naar de krabbelbaan te kijken waar er kinderen op easygliders en combinoren door elkaar les kregen. Deze beelden ondersteunden het bovenstaande standpunt. Waarbij ondergetekende wil optekenen dat het schaatsen op combinoren er echt houteriger uitziet (met stijve benen en kont naar achteren). Wel werd opgemerkt dat het soort easygliders dat er nu op de markt is, niet ideaal is (slecht passende riempjes, te breed en te brede ijzers)

STELLING 6: Plaatsing is een gevolg van je afzet, dus hoef je geen expliciete aandacht te geven.

De verdeling was hier weer 50-50. Argument voor: schaatsen is een cyclische beweging waarbij het ene onderdeel voortkomt uit het andere. Één van de onderdelen er uit lichten en daar expliciet aandacht aan besteden doet onrecht aan de schaatsbeweging. Maar dan zal alles met alles te maken hebben b.v. afzet met bijhaal, plaatsing met balans en ritme etc. Argument tegen: er zijn meerdere mogelijkheden bij de plaatsing b.v. meer zijwaarts, naar voren, naast/onder het lzp etc. Dat kan en moet een aandachtspunt of thema in het leerproces kunnen zijn. Ik werd overgehaald om bij de voorstanders te komen zitten op basis van het woord ‘expliciet’. Achteraf heb ik daar spijt van. Ook al hebben de losse thema’s met elkaar te maken en invloed op elkaar, toch kan er in de lessen aan één thema van de schaatsbeweging aandacht (= expliciet) besteed worden. Die aandacht zal dan niet expliciet (= bewust) op het lichaam gericht moeten worden, maar op een indirecte of impliciete manier van leren. Het geheel overziend van de Lagerhuisdiscussie, kwam Jos Kras toch wel met de mooiste stelling van de avond: ,,Uiteindelijk gaat het er allemaal om hoe je als docent een ander leert net zo veel lol in het schaatsen te hebben, als je zelf hebt!” Dus als je het bovenstaande betrekt op de stellingen van de avond, dan maakt het niet wezenlijk uit of je uit een handboek werkt, indirect leert, klapschaatsen of vaste noren hebt, het aanleert op easy gliders en/of je de plaatsing wel of niet expliciet benaderd, als je de schaatsvreugde maar kunt overbrengen.

Hierbij een samenvatting geschreven door Joost Hes, onze impliciete aanjager