Wat zegt onze opleider
Je kunt momenteel niet als “close” groep functioneren maar je kunt wel “samen” schaatsen. Je kunt niet in één keer de context van de oefening vertellen en er iets persoonlijks van maken. Maar die binding met de groep en met de oefenstof is wel heel belangrijk om na een uur weer lekker van het ijs te stappen. Dat moet je in een andere vorm gieten en dat kost meer tijd en aandacht. Je moet dat eigenlijk aan iedereen apart of in hele kleine groepjes persoonlijk vertellen. We denken dat je die tijd moet nemen ook al heb je daardoor minder tijd en minder aandacht om te kijken hoe iemand de oefening uitvoert. We zijn ervan overtuigt dat als het voor cursisten duidelijk is wat ze moeten doen ze een groot leereffect zullen ervaren, zeker met jou als instructeur die dat duiding kan geven. Laat je cursisten in kleine groepjes samen de les volgen en jij bent als het ware de “Haarlemmer Olie”.
We hebben voor het aanleren van schaatsen de termen “wat leer je aan” en “hoe leer je dat aan” geïntroduceerd. WAT is dan de schaatsbeweging en HOE de manier waarop jij als instructeur dat leerproces begeleid.
De basis is dat we iets aanleren door te doen. Door een ‘doe opdracht’, daar waar de cursist zijn/haar aandacht op moet richten. De opdracht is dan een voorstel waarin WAT te doen centraal staat. Wat gaan cursisten doen om beter te schaatsen.
Voor “wat leer je aan” (is dan een andere wat) hebben we 7 uitgangspunten (mechanische) aangegeven waar een schaatstechniek aan moet voldoen. Aan de hand van deze uitgangspunten kun jij als instructeur naar de cursist kijken en krijg je een goed gevoel waar je iemand kunt helpen. Deze uitgangspunten hebben we ook gekoppeld aan de thema’s zodat zowel jij als instructeur maar ook de cursist een mechanische context heeft.
- Uitgangspunt 1 Afzet dwars op de schaats.
- Uitgangspunt 2 Schaats moet snijden in het ijs voor afzet grip.
- Uitgangspunt 3 Kleinere kniehoek geeft meer afzet potentie, meer lengte om af te zetten.
- Uitgangspunt 4 Een scherpere hoek geeft een meer horizontale component van de afzet.
- Uitgangspunt 5 Meer gewicht tegen het ijs geeft meer kracht terug van het ijs.
- Uitgangspunt 6 Meer snelheid vereist meer terugsturen van de schaats.
- Uitgangspunt 7 Zoek naar een optimale frequentie (vermogen en aantal slagen per tijdseenheid.
Vorige week zijn we in gegaan op het verschil tussen “wat een rijder moet of kan doen om beter te gaan schaatsen” (de cursist ervaart dat het werkt, het voelt goed) en hoe dat er dan uit ziet. (dat is wat jij ziet als instructeur en dan met de vraag, kun je precies duiden wat er is gebeurd).
Voor de cursisten moet het helder zijn “wat” ze moeten doen. De Doe-Opdracht moet duidelijk zijn en de oefenvorm waarin de cursist dat moet proberen moet ook duidelijk zijn. Als daar onduidelijkheid over is kun jij als instructeur die helderheid verschaffen. Bereid je goed voor op eventuele vragen.